Tussen creëren en gecreëerd worden
“Vroeger dacht ik dat ik de wereld kon veranderen, maar nu heb ik de indruk dat de wereld mij verandert,” dat zijn de woorden waarmee Serge Verstockt vandaag zijn identiteit als componist probeert te bepalen Aarzelender en minder stellig dan vroeger misschien – in een zoektocht naar een positie precies op het brandpunt tussen creëren en gecreëerd worden, tussen vertellen en verteld worden.
Zwenken is een kunst geworden, Verstockts gedachten buitelen als clusters om elkaar heen: hierbij het verslag van een terugblik in drie thema’s, een componistenportret met vier gezichten.
Drie thema’s
Lichaam
“Zonder vingers kan ik niet denken,” de woorden zijn van Igor Stravinsky. Serge Verstockt las ze en onderstreepte ze met rood potlood, schreef ze over in zijn aantekeningenboek, zette er een baldadig uitroepteken bij. Ook hij kan het niet: denken zonder het lichaam. De onvermijdelijke aanwezigheid van het lichaam, de communicatieve kracht ervan, de dialoog van het lichaam met de technologie die het omringt en ten slotte ook de wereld waarin het lichaam leeft: het zijn enkele van Verstockts favoriete denkpistes, thema’s die zich telkens opnieuw een weg naar het voorplan vechten.
“Het lichaam van de mens schikt zich naar nieuwe technologieën,’ vertelt hij. “Maar hoe past de technologie zich aan de mens aan? We hebben leren typen omdat er op een bepaald moment een typemachine was. Maar schrijf iets op met een pen op papier en kijk dan naar je handschrift: dat is een vorm van communicatie met veel meer lagen, veel complexer en rijker dan alleen maar de betekenis van het woord dat je geschreven hebt. Schrijven is een geste: hoe die letters op het papier terechtkomen, de vorm die je aan de letters geeft, hoe hard je duwt op het papier. Die complexiteit geven we op, omwille van de technologie. Maar de vraag die je daarbij moet stellen is: wat geeft de technologie ons terug?”
Het lichaam van de muzikant en de gelaagde betekenissen die dat lichaam kan oproepen, werden na een korte excursie in de elektronische muziek, helemaal aan het begin van Verstockts carrière, uiteindelijk een duidelijk sine qua non: “Wij denken en communiceren met ons lichaam. Wij luisteren met ons lichaam. Dat is waarschijnlijk ook de reden waarom ik halverwege de jaren negentig toch vrij snel gestopt men het componeren van louter elektronische muziek. Hoe interessant de constructie daarvan ook was: je hoorde iets wat misschien refereert aan de natuur, de golven of de wind die door de bomen gaat, aan wiskundige wetten of aan de kosmos, maar niet aan een menselijk communicatiemodel. Heel snel werd dat, voor mij persoonlijk althans, betekenisloos. Net omdat de mens eruit geknipt werd.”
Technologie
Het lijkt haast een nostalgisch uitgangspunt – die uitgesproken liefde voor het lichaam. Maar dat is het niet, want tegelijk maakte Verstockt ook steeds de omgekeerde beweging: het menselijke lichaam staat in zijn werk altijd opnieuw in relatie tot de verworvenheden van de technologie – een onuitputtelijke bron van inspiratie, die even snel evolueert als de technologische mogelijkheden zelf: robots interageren met live-gestuurde impulsen, ruimte en tijd worden door algoritmes verhaspeld, virtualiteit ….
Tegelijk heeft die fascinatie voor technologie vaak ook een historische dimensie: “ik kan me ook eindeloos verwonderen over momenten in de geschiedenis waarop er iets verandert in de verhouding tussen mens en technologie. Ik werk op dit moment aan een project over pianola’s. De technologie van het door Joseph-Marie Jacquard ontwikkelde weefgetouw, een automatisch weefgetouw met ponskaarten, werd in 1910 voor het eerst toegepast op piano’s en opeens – schijnbaar uit het niets – ontstond er een hele cultuur rondom dat ‘virtuele’ instrument. Miljoenen rollen met muziek van grote namen als Debussy en Rachmaninov werden verkocht over de hele wereld. Dat is toch super-futuristisch? Aan de ene kant kan je zeggen: zulke uitvindingen namen de jobs van muzikanten af, net zoals de jobs van huiswevers door de komst van het automatische weefgetouw in het gedrang raakten. De fysieke muzikant werd voor het eerst de facto overbodig. Maar aan de andere kant waren die technieken enorm emanciperend en democratiserend: dankzij de rollen van de pianola’s raakte de muziek van zwarte muzikanten voor het eerst wijd verspreid tot op Broadway en in de blanke bars toe, waar zwarten toen nog bepaald niet welkom waren.”
Verstockt parafraseert op dit punt graag de woorden van filosoof Marshall McLuhan: “elke technologische vooruitgang is een extensie van de menselijke mogelijkheden, maar die extensie gaat telkens gepaard met een amputatie.”
Technologie is niet de boosdoener, zoals nostalgici beweren, maar wel een interessant gegeven om je vragen over te stellen. Wat biedt het ons, wat ontneemt het ons? Wat amputeren we, wat niet? En wees je er op z’n minst van bewust dát er iets geamputeerd wordt.”
De niet te stuiten ontwikkeling van de technologie maakt dat de positie van de muzikant in het muzikale bedrijf volgens Verstockt steeds precairder wordt: “de plaats van de muzikant, de fysieke muzikant, zal ongetwijfeld verder transformeren, muteren zelfs. Waarom zou je jaren aan een stuk de allermoeilijkste vingeroefeningen studeren, als een pianola dat voor jou kan doen? Of denk aan een symfonisch orkest: dat is sociaal-economisch gezien een totaal anachronisme. In geen enkel ander domein van de samenleving kan een dergelijk model economisch nog overleven. Moesten we vandaag op dezelfde manier mensen in fabrieken zetten, dan zou het voor iedereen duidelijk zijn dat we daarmee mankracht verspillen. Die evolutie heeft zich in alle domeinen van de samenleving voltrokken: als kunst dan toch een afspiegeling van de maatschappij is, dan kan je toch niet anders dan je daar vragen over te stellen? Zonder veroordeling, maar op z’n minst dat. Tegelijk moet je ook altijd de omgekeerde vraag stellen: heeft de technologie ons echt bevrijd, zoals men vroeger dacht dat ze zou dat doen?”
Wereld
Ergens onderweg ontdekte Verstockt dat louter formeel componeren voor hem niet langer een optie was. De wereld sloop naar binnen, vormde zijn muziek, eerder dan dat zijn muziek de wereld vormde.
“Vroeger leefde ik heel erg met het idee dat wij de wereld aan het ‘maken’ waren. Dat uitgesproken modernisme ben ik onderweg kwijtgespeeld. Een kunstenaar is voor mij, vandaag, iemand die zich openstelt voor wat de wereld aan het worden is en daar commentaar op durft te geven. Dat is heel langzaam gegroeid en heeft me uiteindelijk ook geholpen om een ander zicht te krijgen op de niche van de hedendaagse muziek: de scène lijkt zich terug te plooien op enkele festivals en de academische wereld – dat is allemaal ok en interessant, maar ik heb gaandeweg gemerkt dat het niet de plek is waar ik wil zitten.”
“De beweging waarbij je jezelf terugtrekt in enkel vormen, in iets dat losstaat van de wereld, voelde hoe langer hoe onnatuurlijk aan. Louter formeel componeren: ik merkte op een bepaald moment dat ik dat niet meer wilde, niet meer kon ook. Een conflictueuze ervaring was dat. Welke positie neem je in als artiest en wat betekent het feit dat je positie inneemt? Bovendien had ik sterk het gevoel dat ik die weg van het formalisme al kende: we weten wat formalisme is, het is gedefinieerd geweest, we weten wat je als componist kan doen om een formele compositie in elkaar te boksen. Dat werkt op den duur beperkend. Om daaruit te breken hebben je de wereld nodig.”
“Politieke muziek is altijd iets moeilijks. Zeker als ze te expliciet wordt: dan verliest ze veel van haar waarde, of is geen kunst meer. Maar tegelijk ontsnap je niet aan de wereld waarin je leeft. Dat voel je trouwens in de hele kunstwereld. De globalisatie speelt daar een heel belangrijke rol in: de wereld is overal, komt via allerlei apparaten voortdurend onze gedachten binnen. Het is onmogelijk geworden om te denken dat je de enige bent op de hele wereld die met een welbepaald idee bezig is. Dat is een geheel nieuwe context en kunstenaars zijn volop bezig met uit te zoeken hoe ze zichzelf in nieuwe context zullen heruitvinden.”
© 2004-2024 ChampdAction